“ Dit schoteltje was een betaalmiddel, officieel met de naam triquetrum-munt
In december 1999 vond amateurarcheoloog R.A. Regtop in de omgeving van Wedde een ‘bronsdepot’ uit de Romeinse tijd. Het ging om twee fibulae (mantelspelden) en een zogenaamd ‘regenboogschoteltje’.
‘Schoteltje’ voor het ronde voorwerp is een ietwat misleidende naam. Weliswaar heeft het die vorm, maar niet die functie, want het heeft slechts een doorsnede van ongeveer 1,7 centimeter en een gewicht van 3,7 gram. Dit ‘schoteltje’ was een betaalmiddel, officieel met de naam triquetrum-munt, waarvan er in de late ijzertijd heel wat in omloop waren. Ook in de Romeinse tijd golden ze nog als erkend betaalmiddel, officieel een ‘stater’ genoemd.
Het muntje ontleent de naam ‘regenboogschoteltje’ aan het volksgeloof, gebaseerd op een oorspronkelijk Ierse overlevering. Daar waar de regenboog de aarde raakt blijft een gouden munt achter, of staat er zelfs een pot met goud. In het Duits en Engels hebben de muntjes een soortgelijke naam, respectievelijk 'Regenbogenschüsselchen' en 'rainbowcup'. Oorspronkelijk waren deze munten vooral van goud, in Nederland meestal van zilver en brons. De late vorm van een schoteltje dat we hier zien is van brons.
Het muntje is van het type ‘Bochum’, vernoemd naar een Duitse stad waarvan een dergelijke vondst het eerst beschreven is. De Westerwoldse vondst was bijzonder: ver van het verspreidingsgebied, onder de grote rivieren. Midden in de munt zit een driehoekige ‘klop’, een instempeling voor herwaardering van de munt. Daar omheen zijn als afbeeldingen zes puntcirkels, één kleinere cirkel en een v-vormig bijteken zichtbaar.
Daarnaast behoren tot deze vondst twee bronzen fibulae, een zogenaamde ‘kapfibula’ (links) en een ‘Aucissafibula’ (rechts) met een scharnierende naald. Een fibula is een mantel- of doekspeld, meestal van metaal en een gebruiks- en vaak ook siervoorwerp dat diende om delen van een grote lap stof of doek als een mantel even onder de schouder aan de voorzijde met elkaar te verbinden. De speld bestaat meestal uit een tweedelig sluitmechanisme: een pen en een gaatje of, in dit geval, een pen met een verende of scharnierende beugel.
De kapfibula is bekend van het Fries-Groningse wierdengebied maar (nog) niet van Westerwolde. De speld komt veelvuldig voor in Romeinse legerplaatsen uit het begin van de eerste eeuw. Hetzelfde geldt voor de Aucissafibula. In veel gevallen waren deze spelden ook siervoorwerpen die de status van de drager duidelijk maakten. Vroege vormen van fibulae komen al voor in de bronstijd. Grieken en Romeinen gebruikten ze om hun toga’s bijeen te houden. Later gebruikten ook Kelten en Germanen die in of nabij het Romeinse rijk leefden deze spelden.
Op basis van de datering van vondsten elders zal deze vondst stammen uit de periode tussen 25 en 75 n. Chr. Westerwolde was toen een onbewoond 'doorgangsgebied’ in het uitgestrekte Bourtanger veen. Hier liep een meanderende beekinsnijding met voortdurend stromend water, met aan weerszijden rivierduinen en begroeiing. Het was het stroomgebied van de Westerwoldse en Ruiten Aa. Het bronsdepot is mogelijk verborgen door een Romeinse soldaat van (hulp)troepen die toen een vlootbasis aan de Eems hadden, of een afgedwaald stamlid van de Chauken die bij de Eemsmonding verbleven.
Tekst: Albert Buursma
Hoge resolutiefoto's Download object