“ Plinius vroeg zich af waarom ze liever zo leefden dan onder de comfortabele omstandigheden van de Pax Romana
Tussen 1923 en 1934 werd een groot deel van de wierde van Ezinge onderzocht door het Biologisch Archaelogisch Instituut (BAI), de voorloper van het huidige Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit Groningen. De opgraving stond onder leiding van Albert Egges van Giffen en kreeg veel nationale en internationale belangstelling. Ezinge was één van de eerste wierden waar Van Giffen opgravingen verrichtte.
Hij had nog geen goed beeld van wat hij er zou aantreffen, maar kende wel de verhalen van de klassieke schrijvers over de primitieve woon- en leefomstandigheden in het kweldergebied.
Die verhalen gaven een bijzonder beeld, en niet ten gunste van de vroegere wierdebewoners. Het oudste ooggetuigenverslag van het leven op wierden komt van de Romeinse officier Plinius. Volgens Plinius leidden de bewoners maar een armzalig leven op de wierde van Ezinge, als ‘schipbreukelingen’ op lage heuveltjes, omringd door een landschap dat zee noch land was. Bewoners hielden zich in leven met op stokjes gedroogde vis en regenwater uit een open put. Plinius vroeg zich af waarom ze liever zo leefden dan onder de comfortabele, aangename omstandigheden van de ‘Pax Romana’, die een leven bood met continu begaanbare wegen, luxe huizen met binnenplaatsen en geïmporteerde lekkernijen zoals vijgen en vissaus. De wierdebewoners zouden daar ook makkelijker de zegeningen van Rome over zich kunnen laten komen… Dit beeld heeft lange tijd de voorstelling van het leven van wierdebewoners bepaald.
Bij de grootschalige opgravingen in Ezinge bleek voor het eerst dat de mensen in de ijzertijd en Romeinse tijd niet in primitieve hutten woonden. Er werden veel resten van grote boerderijen gevonden, waarvan sommige boerderijen een lengte van 30 meter hadden met stallen die plaats boden aan zeker veertig stuks vee. De huizen hadden een entree waarachter het woongedeelte lag, met daarachter een aantal boxen voor koeien en ruimte voor schapen. Dit waren de zogenaamde ‘woonstalhuizen’.
Naast resten van boerderijen werden talloze andere vondsten gedaan, zoals handgevormde aardewerkproducten, Romeins en vroeg middeleeuws draaischijfaardewerk, kralen en allerhande andere sier- en gebruiksvoorwerpen en menselijke en dierlijke resten. Uit de vondsten blijkt dat mensen bepaald niet het armzalig leven leidden dat Plinius zich voorstelde. Vergeleken met de hoge standaarden in Rome was alles buiten Rome echter per definitie ‘primitief’.
De aanleg van de wierde van Ezinge begon rond 500 v. Chr. op een hoog gedeelte van de kwelder, dicht bij de zee. Rond het jaar duizend werden grotere dijken opgeworpen, daarvóór overstroomde het land een paar maal per jaar en liet daarbij een laagje vruchtbaar slib achter. Kweldergrond was dus bijzonder vruchtbaar. De bewoners van de kwelders werkten voornamelijk op het land. Ze hielden er vee en verbouwden gewassen zoals bonen, maar ook granen voor brood en pap.
Tegenwoordig staat Ezinge bekend als het ‘Pompeï van het Noorden’. Die aanduiding klopt eigenlijk niet. Ezinge vertegenwoordigt niet zoals Pompeï een monument ‘bevroren in de tijd'. Maar niettemin toont het een lange geschiedenis van 2500 jaar continue bewoning op één plek. En dat is minstens zo bijzonder.
Tekst: Albert Buursma, deels gebaseerd op een interview met Sanne Folgerts door Mathijs Deen
Hoge resolutiefoto's Download object
Labels Collectie Groningen Archeologie