Uit onderzoek is gebleken dat de grafheuvel zijn uiterlijk over een tijdsbestek van vier perioden heeft gekregen

De archeoloog Albert Egges van Giffen onderzocht in 1922 een grafheuvel bij Harenermolen, grenzend aan Haren. De grafheuvel is bij de opgraving verdwenen, maar er resteert nog wel een model van. Destijds was er nog maar weinig onderzoek gedaan naar dergelijke heuvels. Uit later onderzoek is gebleken dat de grafheuvel zijn uiteindelijke uiterlijk over een tijdsbestek van vier perioden heeft gekregen.

Eerst was het een heuvel met een doorsnede van 11 tot 12 meter en een hoogte van nog geen meter, opgeworpen boven een ondiep graf van ongeveer 1 bij 1,80 meter. Van het begraven lichaam resteerde een zogenaamd ‘lijksilhouet’, een ‘schaduw’ van het lichaam in de zandbodem. Daaruit bleek dat de overledene op de linkerzijde lag, met opgetrokken knieën, het hoofd gericht naar het oosten met de blik op het zuiden. Achter de rug lagen grafgiften: twee kralen en een knoop van barnsteen, een pijlpunt, enkele stukjes vuursteen en een stenen polsbeschermer. Deze beschermde bij het boogschieten de pols tegen de terugschietende pees als de pijl werd afgeschoten. Om het graf was een greppel gegraven met een doorsnede van bijna 8 meter, waarin 51 staande houten palen waren geplant. Vanwege die ‘standgreppel’, die aan de voet van de heuvel zal hebben gelegen, was dit typisch een graf van de zogenaamde ‘Beker-culturen’. ‘Beker’ verwijst naar het voor de periode typerende aardewerk. In de greppelvulling werd een scherf van een klokbeker van ongeveer vierduizend jaar oud gevonden.

Tijdens een volgende periode werd in de grafheuvel een vrij ondiepe ingraving gemaakt voor een – waarschijnlijk – ander graf, dat bij het spitten tijdens de opgravingen onopgemerkt is vergraven. Vervolgens werd de heuvel, waar al begroeiing op was ontstaan, na de ingraving opgehoogd met een laag grijs zand en enkele plaggen tot een dikte van maximaal 30 centimeter.

In de derde periode werd de heuvel opgehoogd met geel zand en plaggen tot 1,7 meter en kreeg deze een doorsnede van 13 tot 14 meter. In het midden lag een zogenaamd ‘brandskelet-graf’: een graf met soortgelijke afmetingen als bij een begraving, maar gebruikt voor het bijzetten van resten van een crematie. Daarbij zaten stukjes verbrand vuursteen, maar waarschijnlijk was er geen grafgift. De diepte van het graf was nog geen halve meter. Om de op die manier ontstane heuvel werd een paalkrans met een doorsnede van 10,5 meter geplaatst. Mogelijk is er toen nog een bijzetting in de heuvel gedaan en heeft het nog een tweede graf gekregen.

In de vierde en laatste periode werd om de heuvel een greppel gegraven met een diepte van ongeveer een halve meter en een doorsnede van ruim 13 meter. In de top van de heuvel zijn uit deze periode vier of vijf urnen uit de late bronstijd (1100-800 v. Chr.) gevonden. Verder werden onder meer enkele scheermesjes en een priem van brons gevonden, die mee gegeven waren als bijgiften.

In de eerste helft van de negentiende eeuw is de heuvel nogmaals opgehoogd, vermoedelijk voor de aanleg van een theekoepel.

Tekst: Albert Buursma, gebaseerd op een artikel van Jan Lanting (Groninger Volksalmanak 1979)

Hoge resolutiefoto's Download object

Deze pagina delen facebook twitter pinterest Embed