Mogelijk houdt de vondst verband met de aanleg van de spoorlijn van Sauwerd naar Groningen

Deze twee benen kammen, die nu bewaard worden in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis, zijn in 1894 geschonken aan het Groninger Museum door Jan Schepel uit Winsum. Schepel was een bekende Groninger die stamde uit een Noordbroekster landbouwgezin.
Hij behaalde in 1858 het diploma landbouwkunde en werd 1858 directeur van de Landbouwproefschool in Deventer. Van 1865 tot 1870 was hij burgemeester van Winsum, vervolgens tot 1874 lid van gedeputeerde Staten van Groningen en van 1874 tot 1901 lid van de Tweede Kamer.

Over de benen kammen zijn geen vondstgegevens bekend. Waarschijnlijk zijn ze afkomstig uit een wierde. Mogelijk houdt de vondst verband met de aanleg van de spoorlijn van Sauwerd naar Groningen, waarbij verschillende wierden doorsneden werden. Een andere mogelijkheid is dat ze ontdekt zijn toen wierden afgegraven werden voor hun vruchtbare grond, iets dat in de laatste decennia van de vorige eeuw geregeld gedaan werd. Enkele soortgelijke kammen, gevonden in de wierde van Loppersum, liggen in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.

Voor het maken van dergelijke kammen werden – al of niet afgeworpen – geweien van edelherten gebruikt. Omdat een gewei in de lengte taaier is dan overdwars, werden de tanden van de kam in de lengterichting gemaakt. Omdat een stang van een gewei maar een relatief kleine doorsnee heeft moesten voor een dergelijke kam meerdere ‘plaatjes’ naast elkaar worden gebruikt. Daarna werden die met metalen pinnetjes geklonken tussen twee dekplaten. Nog voordat de onderdelen van de kam werden gemonteerd tot een geheel, werd de kam versierd met bijvoorbeeld cirkels, puntmotieven en vlechtbanden. Nadat de kam helemaal in elkaar was gezet, werden de tanden ingezaagd.

De makers van de kammen waren gespecialiseerde handwerkslieden. Van hun werkzaamheden zijn in de Merovingische (rond 400-750 n. Chr.) en Karolingische tijd (rond 750- 900 n. Chr.) onder meer sporen gevonden in achtste en negende-eeuws Dorestad (waar nu Wijk bij Duurstede ligt). Waarschijnlijk hadden de kammenmakers vaste werkplaatsen en verkochten ze hun producten aan rondreizende handelaren die een groot gebied bestreken. Het is goed mogelijk dat er in het kustgebied meerdere kammenmakers werkzaam waren, want er zijn ook halffabrikaten gevonden.

Dat er specialisten nodig waren om dergelijke kammen te maken, blijkt uit experimentele archeologie. Bij pogingen om een replica van middeleeuwse kam te maken bleek ook dat de tanden van de kam haaks op de groeirichting van een bot gezaagd moesten worden. Net als bij hout wordt ‘zagen tegen de nerf’ afgeraden, omdat dat kans geeft op breuken. Bij het zagen van de tanden bleek dat de kam stevig vast moest zitten omdat anders, bij verschuiving, al snel tanden braken. Mogelijk gebruikte men geweekte botten die gemakkelijker te bewerken waren. Hertengeweien waren in ieder geval steviger en daarmee beter geschikt voor het maken van kammen.

Tekst: Albert Buursma

Hoge resolutiefoto's Download object

Deze pagina delen facebook twitter pinterest Embed