Omstreeks 500 v. Chr. lagen deze wierden in een laag gebied, doorsneden met waterstroompjes die afwaterden naar zee

Podcast

Even ten zuiden van Middelstum ligt een perceel grasland met daarin een nauwelijks zichtbare verhoging. Vroeger stond daar in de buurt een steenbakkerij die de zware Groningen ‘knipklei’ afgroef en gebruikte voor het maken van dakpannen, bakstenen en drainagebuizen. Toen in 1969 een perceel bij Boerdam aan de beurt was, verwachtte men daarin men mooie, vette klei. Bij het afgraven vond men echter ‘verontreinigingen’.
Die bestonden uit dierlijk botmateriaal en aardewerkscherven. Voor de steenfabriek was dat een geweldige tegenvaller. Voor archeologen was het een buitenkans.

Nadat de aardewerkfabriek de vondst had gemeld zijn vier achtereenvolgende zomers opgravingen gedaan. Daarbij bleek dat in die dikke kleilaag een overdekt geraakte prehistorische wierde verborgen zat. Het landschap verried dat niet: het bestond uit alleen rechttoe-rechtaan-percelen die stamden uit de middeleeuwen. In totaal is er ongeveer 6 hectare onderzocht, waarbij bleek dat 50 meter verderop nog een wierde lag.

Omstreeks 500 v. Chr. lagen deze wierden in een laag gebied, doorsneden met waterstroompjes die afwaterden naar zee. Waarschijnlijk lagen ze op oeverwallen, net voldoende hoog om bij vloed droog te blijven. Aan de oostzijde lag de oudste kern, een boerderij met een platformachtige houten constructie daar weer naast. Op basis van vondsten en C14-dateringen van hout en botten komen deze sporen uit de ijzertijd (zesde en vijfde eeuw v. Chr.). Verderop lag een kleine nederzetting met ‘spiekertjes’, bouwsels op vier tot zes palen, zo gebouwd dat er geen muizen konden komen bij het graan of ander voedsel dat er in werd bewaard. De bewoners van de wierden hielden vee en aten daar ook van. Daarnaast beoefenden ze akkerbouw. Ze bakten hun eigen kenmerkende aardewerk in de vorm van mooie, hoge, glanzende potten, waarin geometrische figuren waren aangebracht.

Er werden ook twee vuurstenen objecten gevonden. Werd vuursteen in de voorafgaande late bronstijd nog wel voor werktuigen gebruikt, in de ijzertijd had metaal die functie overgenomen. In het begin van de ijzertijd werd echter toch nog op kleine schaal vuursteen gebruikt, in de vorm van halvemaanvormige voorwerpen, nauwelijks groter dan een handpalm en met een glanzend oppervlak. Lange tijd is gedacht dat het sikkels waren om bijvoorbeeld aren te snijden, nu weet men dat ze zijn voor het afsnijden van graszoden. Nadat de voorwerpen verder zijn onderzocht, zowel microscopisch als met experimenteel onderzoek, bleek dat de glans en de sporen waren ontstaan door het afsnijden van graszoden. Die werden opgestapeld om ‘platformen’ van te bouwen. Dat gebeurde in de periode van de ijzertijd tot en met de Romeinse tijd geregeld. Later werden ook wel huiswanden gemaakt van zoden, waardoor heel brede, dikke wanden ontstonden.

Vuursteen van goede kwaliteit was in de buurt (zandgronden) niet meer te vinden, dus moest dit van elders komen. Uit later onderzoek is gebleken dat vuursteen voor de sikkels uitsluitend van het eiland Helgoland afkomstig was. Daartoe moest wel 50 kilometer heen en terug over zee worden gevaren.

Tekst: Albert Buursma, gebaseerd op een interview met Ernst Taayke door Mathijs Deen

Hoge resolutiefoto's Download object

Deze pagina delen facebook twitter pinterest Embed